Na het laboratorium komt het onderzoek bij mensen, het zogeheten klinische geneesmiddelenonderzoek. Dat is nodig, want lang niet alle middelen die uit het laboratoriumonderzoek komen, zijn ook echt geschikt. In het onderzoek bij gezonde vrijwilligers verzamelen we vooral informatie die bijdraagt aan de veiligheid van het middel. Door met een zeer lage dosis te beginnen en die geleidelijk op te hogen, onderzoeken we bij welke dosering bijwerkingen ontstaan. Zo weten we welke dosering we veilig kunnen testen bij patiënten. Soms kunnen we ook bij gezonde vrijwilligers al aanvullend onderzoek doen dat iets zegt over de effecten van het middel.
Voor de allereerste keren dat een nieuw geneesmiddel aan mensen wordt toegediend, zoeken we meestal gezonde jonge mannen die niet roken. De reden dat we meestal mannen willen, is dat mannen niet ongesteld worden. De vrouwelijke cyclus veroorzaakt variatie in allerlei lichaamsfuncties, die de onderzoeksresultaten kunnen beïnvloeden. Uiteraard moet het middel in een later stadium wel ook uitgebreid op vrouwen worden getest. Steeds vaker worden ook in een vroeg stadium gezonde oudere proefpersonen gezocht. Veel geneesmiddelen worden immers voornamelijk toegepast bij ouderen, en dan is het nuttig om al meer te weten over de invloed van leeftijd op werking en bijwerkingen.
EEN GENEESMIDDEL MAG ALLEEN WORDEN VERKOCHT ALS
BEWEZEN IS DAT HET VEILIG EN EFFECTIEF IS”
We vergelijken in het klinisch geneesmiddelenonderzoek het middel vaak met een nepmiddel (placebo). Zo wordt duidelijk of de veranderingen die we meten, veroorzaakt worden door het middel zelf of door andere oorzaken.
Als gebleken is dat de middel veilig is in een dosering die effectief kan zijn, testen we het vervolgens bij patiënten. We willen dan vooral weten of het middel inderdaad een effect heeft. Dat gebeurt eerst in kleine groepen patiënten. Daarna worden studies uitgevoerd bij grote aantallen patiënten. Dat gebeurt vaak bij patiënten die in het ziekenhuis zijn opgenomen of op de polikliniek in behandeling zijn.
Als in al die stappen is gebleken dat het middel inderdaad veilig en effectief is, legt de fabrikant de resultaten van dit onderzoek voor aan de geneesmiddelenautoriteiten. In Nederland zijn dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA, European Medicines Agency). Als die instanties overtuigd zijn van de veiligheid en effectiviteit van het middel, geven ze toestemming om het middel op de markt te brengen.
In het algemeen verlopen er zo’n 10 jaar tussen de eerste toediening aan menselijke vrijwilligers en toelating tot de markt. Overigens halen lang niet alle kandidaatgeneesmiddelen die felbegeerde eindstreep. In veel gevallen blijkt het middel toch niet zo effectief te zijn als de fabrikant had gehoopt. Dat is natuurlijk jammer, maar het zou nog veel erger zijn als er onveilige of onwerkzame middelen op de markt zouden komen.
Soms worden ook middelen onderzocht die al op de markt zijn, bijvoorbeeld om te kijken of het ook voor een andere ziekte kan worden ingezet. De manier waarop dat gebeurt, is niet veel anders dan bij een nieuw middel. Het belangrijkste verschil is dat we al veel meer weten over de werkingen en bijwerkingen bij verschillende doseringen.


